De hematologie houdt zich bezig met het bestuderen, de diagnose en de behandeling van afwijkingen van het bloed en de bloedvormende weefsels. De bloedvormende weefsels zijn: beenmerg, milt, thymus/zwezerik en de lymfeklieren.

De hematologie is een specialisatie binnen de interne geneeskunde. Een hematoloog heeft zich dan ook na de algemene opleiding tot internist, gespecialiseerd in de hematologie.

Het woord hematologie is samengesteld uit twee Griekse woorden: haima en logos. Haima betekent bloed en logos betekent studie.

De functie van het bloed

Bloed is een mengsel van plasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Het lichaam van een volwassene bevat ongeveer 5 liter bloed. Nadat het bloed uit het hart is gepompt heeft het ongeveer 20 tot 30 seconden nodig om een volledige omloop door het lichaam te maken en naar het hart terug te keren.

Bloed heeft een aantal belangrijke functies. Het levert zuurstof en essentiële voedingsmiddelen aan lichaamsweefsels (zoals vetten, suikers, mineralen en vitaminen). Het voert kooldioxide naar de longen en andere afvalprodukten naar de nieren om ze uit het lichaam te verwijderen.  

Plasma

Bloed bestaat voor meer dan de helft uit bloedplasma (water met daarin opgeloste zouten en eiwitten). De belangrijkste eiwitten in plasma zijn:
  • albumine dat ervoor zorgt dat het plasma in de bloedvaten blijft en niet in lichaamsweefsels stroomt en dat hormonen en andere stoffen bindt;
  • immunoglobulinen, dit zijn antistoffen die het lichaam actief beschermen tegen virussen, bacteriën, schimmels en kankercellen en
  • stollingsfactoren die nodig zijn voor het stelpen van bloedingen
Plasma heeft meer functies. Het doet dienst als een soort reservoir, dat water aan lichaamsweefsels kan afgeven of een teveel aan water uit weefsels kan opnemen. Plasma zorgt er ook voor dat de bloedvaten hun vorm behouden en helpt bij het reguleren van de bloeddruk en bloedsomloop. Bij bloedonderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van serum. Serum is de vloeistof die overblijft wanneer het bloed is gestold. In tegenstelling tot plasma bevat serum geen stollingsfactoren (zie het figuur hiernaast). In het plasma bewegen zich rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes.

Rode bloedcellen

Rode bloedcellen (erytrocyten) worden gevormd in het beenmerg en vormen 40% van het bloedvolume. Rode bloedcellen bevatten hemoglobine, een eiwit dat het bloed rood kleurt en ervoor zorgt dat zuurstof van de longen naar de lichaamsweefsels wordt gebracht. Wanneer het hemoglobine gehalte in de rode bloedcellen te laag is (anemie of “bloedarmoede”), vervoert het bloed minder zuurstof en voelt men zich moe en zwak. Wanneer het aantal rode bloedcellen (polycythemia) te hoog is kan het bloed te dik worden; dat vergroot het risico op hartaanvallen en beroertes.

Witte bloedcellen

Witte bloedcellen (leukocyten) worden vooral gevormd in het beenmerg. Het aantal witte bloedcellen is veel kleiner dan het aantal rode bloedcellen (de verhouding is ongeveer 1: 650). Er zijn vijf typen witte bloedcellen (leukocyten):

  • Lymfocyten:
    • B-lymfocyten. Wanneer een vreemde stof het lichaam binnendringt kunnen B-lymfocyten uitrijpen tot plasmacellen. Plasmacellen leven voornamelijk in het beenmerg en produceren immunoglobulinen (antistoffen) die ziektekiemen zoals bacteriën en virussen herkennen en vernietigen;
    • T-lymfocyten. Deze  lymfocyt wordt niet alleen in het beenmerg, maar ook in de milt, lymfeklieren en thymus gevormd. Er zijn verschillende soorten T-cellen, elk met een gespecialiseerde taak. Sommige T-cellen helpen het lichaam zich te beschermen tegen virussen, schimmels en bacteriën. Ze herkennen specifieke stoffen gevonden in cellen die met een virus besmet zijn, en vernietigen deze cellen dan (suppressor T-cel). T-cellen kunnen ook bepaalde stoffen genaamd cytokines afgeven. Cytokines trekken andere typen witte bloedcellen aan, die cellen verteren op hun beurt de geïnfecteerde cellen verteren (cytotoxische T-cel). Sommige soorten T-cellen spelen een rol in het stimuleren of vertragen van de activiteit van andere cellen in het immuunsysteem (helper T-cel);
    • natural killer cellen. Deze cellen vormen in het immuunsysteem van de mens de eerste verdediging tegen vreemde indringers zoals tumoren, bacteriën en virussen. Natural killer cellen danken hun naam aan het feit dat zij niet te reageren op specifieke antigenen, ze reageren van nature op lichaamsvreemde “indringers”.
  • Granulocyten:
    • Neutrofielen beschermen het lichaam tegen infecties door bacteriën en schimmels en kunnen lichaamsvreemde stoffen opnemen;
    • Eosinofielen vernietigen kankercellen en parasieten en zijn betrokken bij allergische reacties;
    • Basofielen zijn betrokken bij allergische reacties
  • Monocyten verteren dode of beschadigde cellen en bieden bescherming tegen vele organismen.

Sommige leukocyten stromen vrij door de bloedsomloop. Andere kleven tegen de bloedwand of dringen door in lichaamsweefsels. Wanneer leukocyten de plaats van een infectie of ander probleem bereiken, geven zij substanties af die nog meer leukocyten aantrekken (de eerder genoemde cytokines). De leukocyten functioneren zo als een legertje dat het lichaam beschermt tegen vreemde organismen.

Wanneer het aantal leukocyten  te laag is (leukopenie), zullen vaker infecties voorkomen. Een hoger dan normaal aantal leukocyten (leukocytose) veroorzaakt niet direct symptomen maar kan een aanwijzing zijn voor een infectie of voor leukemie.

Bloedplaatjes

Bloedplaatjes of trombocyten zijn cel-achtige deeltjes die worden gevormd in het beenmerg. Ze zijn kleiner dan rode bloedcellen en ook geringer in aantal (de verhouding is ongeveer 1:20).

Bloedplaatjes helpen bij het stollingsproces van het bloed door samen te klonteren op de plaats waar het bloedvat is beschadigd en door een substantie af te geven die de bloedstolling nog verder bevordert. Wanneer het aantal plaatjes  te laag is (trombocytopenie), ontstaan sneller blauwe plekken en bloedingen. Wanneer het aantal plaatjes te hoog is (trombocythemie), kan het bloed bovenmatig stollen en zo een hartaanval of beroerte veroorzaken.

De functie van het bloed

Beenmerg is het zachte, sponsachtige weefsel in de kern van de meeste botten. Het bestaat voornamelijk uit twee typen cellen: stromale cellen die de structuur van het beenmerg in stand houden en bloedvormende stamcellen (ook wel pluripotente stamcellen genoemd).

De pluripotente stamcellen splitsen zich om nog meer stamcellen te vormen, of ze ontwikkelen zich tot één van de drie soorten bloedcellen: witte bloedcellen (die infecties tegengaan); rode bloedcellen (die zuurstof transporteren) en bloedplaatjes (die helpen het bloed te stollen).

De meeste pluripotente stamcellen bevinden zich in het beenmerg, maar er bevinden zich ook zogenaamde perifere bloed stamcellen in de bloedbaan. Bij een stamceltransplantatie worden bij voorkeur deze perifere bloed stamcellen gebruikt. De stamcellen komen in het perifeer bloed terecht na stimulatie door een groeifactor (G-CSF). Een andere mogelijke bron van stamcellen is navelstrengbloed.

De vorming van bloedcellen (de hematopoiëse) vindt volgens het hiernaast afgebeelde schema plaats.